Er bestaat een innige band tussen de Olympische Spelen en architectuur en stedenbouw. Immers: elke stad die het voorrecht heeft om de Spelen te organiseren gaat totaal op de schop om dit gigantische evenement te faciliteren. We kennen het van recente edities in Athene, Beijing en Londen, maar het geldt evengoed voor de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam. Dit evenement was met zijn tienduizenden deelnemers en toeschouwers het grootste dat ooit in Nederland had plaatsgevonden en het Olympisch stadion (1928), naar ontwerp van architect Jan Wils (1891-1972) was met zijn marathontoren en schotel voor Olympisch vuur een regelrecht spektakelstuk. Terugkijkend blijkt dat juist de directe band van Spelen en architectuur het Olympisch Stadion tot een waar tijdsdocument heeft gemaakt dat in stijl en vorm een heel decennium typeert…
Even terug naar 1928: de snelle ontwikkeling van de wetenschap, industrie en economie vanaf de tweede helft van de 19e eeuw had in eerste instantie een groot vooruitgangsgeloof losgemaakt. Maar met de jaren was ook de keerzijde van de nieuwe ontwikkelingen aan het licht gekomen: onder andere tijdens de bloedige Eerste Wereldoorlog bleek dat men elkaar ondanks alle ontwikkelingen net zo goed een kopje kleiner te willen maken, maar nu met zwaarder geschut en een gruwelijker resultaat. Het gevoel was ontstaan dat de ontwikkelingen mogelijk te snel gingen en de maatschappij konden ontwrichten. Zo ontstond juist in de tijd van vooruitgang een behoefte aan tradities, stabiliteit en eenheid.
Ook de moderne Olympische Spelen komen voort uit deze behoefte. Het evenement werd sinds 1896 naar model van sportmanifestaties in de oudheid gehouden. Het uitdrukkelijke doel was om enerzijds de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de jeugd te stimuleren en anderzijds de vriendschap tussen de volkeren te bevorderen. Daarmee voldeed het evenement aan de behoefte aan traditie (ze waren namelijk geënt op een antieke sportmanifestatie,) stabiliteit (bevorderden de Spelen niet de gezonde ontwikkeling van jeugd?) en eenheid (want de organisatie streefde naar vriendschap en onderling respect tussen volken.) Ondanks dat het terugkerende evenement de ideale aanleiding bleek om vooruitstrevende vindingen op het gebied van organisatie, bouw en communicatie in de praktijk te brengen, was de Olympische gedachte in de kern erg romantisch.
Toen de Spelen in 1928 Amsterdam zouden aandoen, werd als opdracht gesteld dat óók de accommodaties in stijl en vorm dienden te dragen aan het ideaal van stabiliteit en eenheid. Het stadion diende aldus als Olympische stad te worden opgevat, een centrum waar alle sporters van over de hele wereld samenkwamen, een utopisch model voor hoe de hele wereld zou moeten zijn.
Architect Jan Wils werd door het organiserend comité aangesteld om het Olympisch Stadion te ontwerpen. Wils had reeds bekendheid gekregen door zijn betrokkenheid bij het kustcollectief ‘De Stijl’ en woningbouwprojecten als de Papaverhof in Den Haag. Bovendien was Wils een oude bekende van het NOC: hij was tijdens de Spelen van 1924 jurylid bij de kunstwedstrijd die als onderdeel van de Spelen werd georganiseerd.
Wils ontwierp een ringvormig betonnen stadion rond een sportveld, sintel- en wielerbaan. Aan de langszijden van het sportveld zijn twee verhoogde, overkapte tribunes: de eretribune en de marathontribune. Aan de kopzijden van het sportveld zijn lagere tribunes met staanplaatsen. Onder de tribunes zijn een restaurant, persruimte, kantoren, werkplaatsen, bergingen, kleedkamers en brandweer- en politiepost met heus cellencomplex voor arrestanten. Deze integratie van functies in één structuur maakt Wils’ ontwerp een toonbeeld van doelmatigheid en functionaliteit. Tezamen met de ranke uitvoering in betonnen en stalen bouwdelen maakte dit het stadion tot een mijlpaal in functionaliteit en bouwinnovatie, voor de jaren ’20 erg modern.
Dit in tegenstelling tot de gevel rondom het stadion, die is opgebouwd uit baksteen met kleine openingen, grove hoekstenen en steenreliëfs en aldus helemaal niet modern oogt. Het suggereert dat de buitengevel dragend is (zoals het gros van alle buitengevels dat tot de moderne tijd waren) en geeft een gewichtig voorkomen dat niet in verhouding staat tot de rankheid van de constructie binnenin. Dit wordt versterkt door de rond het gebouw opgestelde beelden van stoere, bonkige sporters. Het lijkt alsof Wils met de buitengevel de moderniteit van de binnenkant letterlijk heeft willen verhullen en het gebouw een traditioneler, stabieler voorkomen heeft willen geven dan het in werkelijkheid was. Zoals de Olympische Spelen aan het begin van de twintigste eeuw ondanks het aura van traditie, stabiliteit en eenheid eigenlijk een erg modern en vernieuwend evenement was, is Wils’ stadion een modern gebouw in een traditioneel jasje.
Na de Spelen…
Hoe is het met het Olympisch stadion ná de Spelen van 1928 afgelopen? -Goed en slecht. Als stadionontwerp kan het Olympisch stadion worden beschouwd als een opmaat naar het eerste écht moderne stadion in Nederland, dat voor voetbalclub Feyenoord in Rotterdam Zuid uit 1937,ook wel bekend als ‘De Kuip’. Ook dit stadion is opgetrokken uit beton en staal, maar in tegenstelling tot het Olympisch stadion komt het ranke constructiemateriaal zowel binnen als buiten het stadion onverhuld aan het oppervlak.
De voltooiing van deze Kuip ontlokte een heuse strijd tussen Amsterdam en Rotterdam over welk stadion het interlandvoetbal mocht faciliteren. Omdat het Feyenoordstadion een grotere capaciteit had, bleek Rotterdam in eerste instantie de gunstigste kaarten te hebben. Maar Wils kreeg al snel de opdracht om de capaciteit van het Olympisch stadion te vergroten, zodat in juni 1937, amper twee maanden na de ingebruikname van de Kuip het nieuwe stadion met vergrote capaciteit kon worden ingewijd. Verrassend genoeg liet hij de uitvoering van deze tweede ring de omhulling van baksteen achterwege en was de robuust betonnen constructie van alle kanten zichtbaar. Het vooruitgangsdenken leek het definitief van de hang naar vertrouwde vormen te hebben gewonnen….
De tweede ring is met de restauratie in de jaren ’90 -helaas- weer gesloopt. In het streven de situatie van de Olympische Spelen terug te brengen, is een minstens zo interessante tijdlaag uitgewist. Daarnaast heeft het gebouw niet langer de stadionfunctie die het voorheen had. Anno 2013 oogt het Olympisch stadion dan wel als een plek van sportgeschiedenis en biedt het een ideaal decor voor evenementen, het bruist niet meer zoals dit het jarenlang heeft gedaan. Je krijgt heimwee naar de tijd dat het Olympisch stadion nog gewoon een stadion mocht zijn.
Ironisch genoeg is dit inmiddels ook een lot dat de Kuip wacht. Volgens de aanbeveling van architectuurhistorisch onderzoeksbureau Crimson moet de Rotterdamse evenknie óók de oorspronkelijke functie worden ontnomen en teruggebracht naar de situatie van de opening van het stadion. Het is een discussie waard of het ontnemen van de oorspronkelijke functie en daarna weer terugbrengen in oorspronkelijke staat wel de beste manier is om de tastbare link met het verleden te behouden. Het beste monument is nog altijd een oud gebouw dat nog elke week in zijn oorspronkelijke functie wordt gebruikt, een gebouw dat lééft. Je voelt de historie als je door de gangen loopt en je voelt je ermee verbonden omdat je hetzelfde doet dat mensen voor jou al decennialang hebben gedaan. Daarom is het standpunt van actiegroep red de Kuip, die het Feyenoordstadion nogmaals willen upgraden een stuk begrijpelijker….
Mooi verhaal, Pepijn, met een stevig info-gehalte. Deel echter niet je mening dat de sloop van de betonnen ‘ombouw’ van het Olympisch Stadion een verlies is. Vind de originele bakstenen gevel prachtig ontworpen en modernistisch genoeg. Hij past ook beter in de omgeving.
Ik kijk uit naar je volgende bijdrage!
LikeLike