Nadat het Groothandelsgebouw (1952) van architect Hugh Maaskant (1907-1977) decennialang in schaal, functie en uitstraling als hét gidsgebouw voor de Rotterdamse Wederopbouw diende, kwam vorig jaar uitgerekend uit dit gebouw het signaal dat het wel eens welletjes was met de voortdurende ontwikkeling van nieuwe kantoorkolossen in de stad. De eigenaar spande een procedure aan tegen de gemeente om de bouw van een nieuwe kantoortoren, pal tegenover het Groothandelsgebouw te voorkomen met als argument dat deze toren alleen maar bestaande Rotterdamse huurders trok: „Het probleem is dat keer op keer nieuwe kantoren worden gebouwd die de rest van de stad leegtrekken”. Ondanks dat de Raad van State de klacht ongegrond verklaarde, is het wel degenlijk een discussie waard welke gebouwschaal en welk kantoorvolume past bij een stad als Rotterdam. Is het tijd voor een herijking?
Het is natuurlijk onbetwist dat het Groothandelsgebouw het belangrijkste icoon is van de Rotterdamse wederopbouw. Dit niet alleen omdat het als een van de eerste gebouwen na de Tweede Wereldoorlog in de stad verrees, maar ook omdat het in schaal, functie en uitstraling een richtsnoer werd voor de verdere ontwikkeling van de stad. Na de realisatie van zo’n groots, multifunctioneel en stoer gebouw kon men simpelweg niet meer terug naar de pittoreske chaos van het oude stadscentrum. Aldus zou Rotterdam worden als het Groothandelsgebouw: grootschalig, met een structurerende rol voor het verkeer en met een zekere no-nonsense hoekigheid zoals die in geen ander Nederlands stadscentrum te vinden is.
Dat het Groothandelsgebouw gidsgebouw voor een heel stadscentrum kon worden, is niet voor niets: het was een stad op zichzelf. Een gebouw waarin een grote hoeveelheid handelaren, ambachtslieden en kantoorpersoneel een plek vonden, waar gezamenlijke functies als een ontvangstreceptie, lunchvoorziening, postkantoor, theater, balzalen en gigantisch dakterras werden gedeeld en waar sprake was van een voortdurend kruisbestuiving tussen verschillende gebruikers. Het zijn de eigenschappen die normaalgesproken aan stadscentra worden toegedicht, maar in het Groothandelsgebouw gebeurde het allemaal onder één dak.
Het Groothandelsgebouw had (en heeft) dan ook bijna stedelijke proporties. Met een voetafdruk van 220 bij 85 meter en een hoogte van 43 meter was het jarenlang het grootste gebouw van Nederland. Het was zó groot, dat er ruimte was voor een heus intern transportsysteem met voor gemotoriseerd verkeer bereikbare kelders, binnenhoven en speciale verhoogde autostraten. Zo konden auto’s en kleine vrachtwagens het gebouw binnenrijden en hun handelswaar direct lossen in het hart van het gebouw. Op de hogere verdiepingen waren kantoren, die gemakkelijk in vorm en inrichting konden worden aangepast. Restauranthouder Engels exploiteerde een zalencomplex voor bedrijfsfeesten en partijen en op het dak was een drukbezochte bioscoop.
Maaskant had het idee voor een verzamelgebouw opgedaan in Amerika, waar al sinds het begin van de eeuw soortgelijke complexen waren gerealiseerd. Samen met zijn toenmalige compagnon Wim van Tijen had Maaskant in de vooroorlogse jaren geëxperimenteerd met kleinere verzamelgebouwen. Eerst aan de Oostzeedijk, dat feitelijk niet meer was dan een clustering van pakhuizen, en later aan de Goudsesingel, dat als een kleinere en minder uitgesproken voorloper van het Groothandelsgebouw kan worden gezien. Met de verwoesting en van de Tweede Wereldoorlog ontstond een ideale aanleiding om de zaken eindelijk eens groot aan te pakken.
En dus startte Maaskant nog vóór het einde van de Tweede Wereldoorlog een heuse lobby bij het stadsbestuur en de door het bombardement dakloos geworden groothandelaren. Hij onderzocht de wensen van latere gebruikers, stelde het programma van eisen samen, verzamelde investeerders, raadpleegde bouwkundig adviseurs en koos de beste plek in de stad. Zo ontpopte Maaskant zich tot de grootste aanjager van de ontwikkeling van het Groothandelsgebouw en manoeuvreerde hij zich tegelijkertijd in een onmisbare positie voor de realisatie. Het was dan ook niet verwonderlijk dat hij op 19 november 1945 de opdracht kreeg om een gebouw te ontwerpen. Men kon niet meer om hem heen.
De typerende rol van aanjager, spin in het web en dominante regievoerder zou Maaskant ook tijdens het navolgende ontwerpproces blijven vervullen. Een reeks van adviseurs, ontwerpers, bouwers en latere gebruikers werkten samen onder de strakke regie van de architect. Het is een rol die anno 2013 niet meer door architecten wordt vervuld. De bouwpraktijk is nu versnipperd en bestaat uit een veelheid van te consulteren experts. Zelfs de regievoering ligt steeds vaker bij andere partijen. Dit is omdat gebouwen steeds complexer zijn geworden en voor elk groot stedelijk verzamelgebouw nu specialistische kennis nodig is om het te realiseren. Het is alleen de vraag of alle hedendaagse verzamelgebouwen dezelfde krachtige, eenduidige uitstraling hebben als het Groothandelsgebouw. Het bevestigt eens te meer het unieke talent van Maaskant.
Anno 2013 is het Groothandelsgebouw niet langer uitzonderlijk in multifunctionaliteit en grootte. Ten eerste verhuisden veel groothandels en andere bedrijfjes naar business parks buiten de stad en werd de kantoorfunctie steeds dominanter. Daarnaast verrezen sinds de jaren ’80 nog veel grotere gebouwen in de buurt, zoals kantoorgebouw ‘de Delftse Poort’ (oftewel het ‘Nationale Nederlanden’ gebouw) en de Millenniumtoren. En de ontwikkeling gaat door, zoals het reeds genoemde ‘First Rotterdam’ pal aan de overkant van het Weena.
Vanuit het perspectief van het Groothandelsgebouw gezien is het helemaal niet gek om een prodedure aan te spannen om de voortgaande ontwikkeling van katoortorens te voorkomen. Het is onmiskenbaar dat er een grote kantorenleegstand is in de stad. En First Rotterdam mag bij opening dan wel gevuld zijn met huurders, ze laten elders in Rotterdam lege gebouwen achter. Ook bij de ontwikkeling van ‘de Rotterdam’ op de Kop van Zuid, waarmee opnieuw het grootste gebouw van Nederland wordt gerealiseerd, kan de vraag worden gesteld of zo’n groot verzamelgebouw wel nodig is. Akkoord, de gemeente zelf zal een hoop vierkante meters gaan betrekken, maar ook hier geldt dat de torens aan het Marconiplein leeg worden achtergelaten. Is al deze ontwikkeling vanuit stedelijk perspectief wel nodig? Wat te doen met alle ooit goed functionerende, maar wat verouderde kantoor- en verzamelgebouwen? Het Groothandelsgebouw lijkt slachtoffer te zijn geworden van zijn eigen gidsfunctie: door anderen de weg te wijzen wordt het zelf overstemd.
Maar misschien zit in de aloude gidsfunctie de crux van dit verhaal. Dat juist vanuit het Groothandelsgebouw, jarenlang het toonbeeld van bigness en Amerikaanse proporties, inmiddels het signaal komt dat de markt verzadigd is, moet toch als een belangrijke indicator worden beschouwd. Rotterdam lijkt in de schier eindeloze bouwwoede uit het oog verloren dat de stad inmiddels wel genoeg kantoorruimte binnen de stadsgrenzen heeft, dat ‘méér’ niet langer ‘vooruit’ betekent, dat het simpelweg aan fysieke bedrijvigheid ontbreekt om al die kantoren rondom het station te vullen.
–Misschien is de gang naar de Raad van State aldus te interpreteren als het signaal dat de Wederopbouw nu toch echt is voltooid en op het punt staat zichzelf in te halen. Vanaf nu kan Rotterdam beter zijn bestaande gebouwen koesteren en conserveren als een volgroeide, volwassen stad. Te beginnen met het Groothandelsgebouw zelf dat –oh ja!- sinds drie jaar officieel een Rijksmonument is…
Bedankt voor dit interessante verhaal over een gebouw waar ik bijna iedere dag langs reis met de trein en altijd wel even bij stil sta als ik R’dam bezoek, maar eigenlijk niets van afwist!
LikeLike
Reactie via linkedin:
Dé ontwerpelijke/organisatorische/facilitaire uitdaging: de vele achtergebleven gebouwen reorganiseren tot grote en middelgrote nieuwe machines voor werken/leven/communiceren/samenwerken. De uitdaging is groot zat. Het zou wel eens kunnen zijn dat de fascilitaire invalshoek dé invalshoek is voor een nieuwe toekomst. Wéér een les van het Groothandesgebouw (& Van Nelle, & Shapes etc!) -Vincent Thunnissen
LikeLike
Dit is architectuur waar ik blij van word en heb het geluk ook nog dat ik dit gebouw dagelijks zie.
LikeLike