Op een grijze vrijdagmorgen gonst het in de Amsterdamse Montessorischool (1983) van architect Herman Hertzberger (1932) van de activiteit. Kinderen knutselen, tekenen, lezen schrijven, overleggen met klasgenootjes of met de juf. Opvallend is dat elk kind met iets anders bezig is en daar bovendien zijn eigen plekje voor heeft opgezocht, in de klas of daarbuiten. Behalve dat het op deze Montessorischool er duidelijk anders aan toegaat dan op een ‘gewone’ school, lijkt ook het gebouwontwerp anders dan normaal. Het prikkelt om op ontdekkingstocht te gaan, om spelenderwijs te verkennen. Zelf niet bekend met de Montessorimethode verleidde het gebouw ook mij tot een korte ontdekkingstocht.
Bij aankomst ziet het atrium in het hart van het gebouw er wat rommelig uit. Een jongetje liggend op de brede trap maakt manshoge een tekening van zichzelf. Aan een werktafel langs een balustrade buigen twee meisjes zich over een knutselwerkje, een ander meisje in een luie stoel leest een boek. Ik wordt ontvangen door juf Diddy, ze leidt me door het voorportaal, via een trap langs de gevel naar de bovenste etage, waar vanaf de lerarenruimte uitzicht is over het centrale atrium. Ze kan me alles vertellen over deze school en laat me later ook het gebouw zien.
Montessori
Het gesprek begint natuurlijk bij de Italiaanse arts Maria Montessori (1870-1952), die op basis van langdurige observatie van spelende, lerende kinderen een onderwijsmethode ontwikkelde waarbij het kind zelf als zijn belangrijkste, eerste pedagoog wordt beschouwd. In plaats van het direct overbrengen van vaardigheden en kennis, worden kinderen begeleid in het aanleren hiervan. Kinderen op Montessorischolen bepalen dus zelf welke vaardigheden ze op welk moment willen leren, vandaar dat alle kinderen op de Amsterdamse Montessorischool iets anders doen en bovendien zelf een plekje voor hun werkzaamheden hebben gezocht. Onderwijzers moedigen aan en begeleiden, zij zijn slechts de tweede pedagoog.
Het speciale lesmateriaal dat Montessori voor haar onderwijsmethode ontwikkelde, ook wel de derde pedagoog, wordt anno 2013 nog steeds gebruikt. Onderdeel van het lesmateriaal zijn op speelgoed lijkende objecten, bijvoorbeeld vlakken met ruw materiaal die de contour van letters en cijfers vormen. Daarmee leren kinderen op een zintuiglijke manier getallen en letters onderscheiden. Elk van dit soort object nodigt uit om iets nieuws te ontdekken. Spelenderwijs, stap voor stap.
Prikkelend gebouw
Interessant is dat ook dit schoolgebouw de kinderen prikkelt om op ontdekkingstocht te gaan. Hertzbergers gebouw is in de basis een rationeel georganiseerd schoolgebouw, met klaslokalen op de hoeken van een vierkante plattegrond. Door de lokalen in de hoeken naar buiten te schuiven, is in het midden van het gebouw ruimte ontstaan voor een atrium met daklicht. De lokalen aan weerszijden van dit atrium verspringen telkens een halve verdieping in hoogte, wat zorgt voor ruimtelijke continuïteit tussen de verdiepingen.
Het bijzondere aan het ontwerp is dat Hertzberger binnen deze basisstructuur veel aandacht heeft besteed aan het creëren van plekken. Zitjes langs de balustrades, boekenkasten onder trappen, beschutte nissen, een tribunetrap in het atrium: elke ruimte nodigt uit om iets specifieks te doen. Coby Jelsma, directrice van de school, vertelt me later dan ook dat het schoolgebouw binnen haar organisatie ook wel de vierde pedagoog wordt genoemd, het biedt het scala aan plekken die kinderen nodig hebben om binnen de Montessorimethode hun opdrachten naar eigen inzicht te vervolmaken. Ze somt op: de nis nodigt uit om in stilte te werken, het atrium is gevoelsmatig de plek van ontmoeting, de zitjes aan de balustrades zijn plekken van informeel overleg en de tribunetrap prikkelt tot verbinding en gemeenschappelijkheid.
Verwennen
We praten over de zin van de Montessorimethode. Hoe anders zijn kinderen die volgens deze methode, ondersteund door dit gebouw hun basisscholing hebben genoten? De directrice is stellig: ‘Hier leren kinderen zelf hun verantwoordelijkheid te nemen, zelf hun tijd in te plannen en zelf hun plekken te kiezen, dat is in een steeds complexer wordende wereld geen overbodige luxe’.
Je kan je natuurlijk afvragen of de wereld steeds complexer wordt en of de maatschappij voldoende ruimte biedt voor een generatie die altijd geleerd is om zichzelf als belangrijkste leidraad te zien. Ik kan me zelf nog herinneren hoe moeilijk ik het vond om na een jarenlange studie architectuur, waarbij ik zélf bepaalde waarmee ik me wel en niet bezighield, aan het werk werd gezet op een architectenbureau. Eerst al die vrijheid en dan opeens doen wat je gezegd wordt, dat was even slikken. Raken kinderen op de Montessorischool aldus niet verwend met al die vrijheid en zelfstandigheid en het scala van bijzondere plekken in dit prachtig gebouw? Ze zullen vroeg of laat in minder vrije organisaties en minder prettige gebouwen moeten vertoeven, dat zal gaan tegenvallen.
Maar misschien worden kinderen dankzij de bijzondere eigenschappen van dit schoolgebouw zich sterk bewust hoe fijn het is om in vrijheid in een gebouw met plekken te verblijven in plaats van ‘gewoon’ een ruimtelijke structuur. Hopelijk leren ze dat de kwaliteit van gebouwen door meer wordt bepaald dan alleen de hoeveelheid vierkante meters. Het zijn immers de plekken onder de trap, de nissen op de gang en de zitjes aan de balustrade die een gebouw zijn waarde geven. Hoe eerder kinderen dát ontdekken hoe beter.