Dat de Kunsthal (1992) van architectenbureau Office for Metropolitain Architecture (OMA) van architect Rem Koolhaas (1944) een bijzonder gebouw was, kon iedereen direct na oplevering wel beamen. Eindelijk had deze veelbelovende, maar jarenlang ‘papieren’ –want niet bouwende- architect zijn eerste echt grote gebouw voltooid. In Rotterdam nog wel, waar zijn bureau gevestigd was, maar waar hij veel van zijn eerdere projecten had zien stranden.
En wat voor een gebouw: in een op zichzelf simpel doosvormig volume had Koolhaas een veelheid van gevelmaterialen, constructiesystemen, steile hellingbanen, luie trappen, een publieke passage dwars door het gebouw én een zwevende daktuin samengevoegd. Het was als een doos van Pandora: uiterlijk simpel, maar met binnenin een hoop complexiteit. Wat had deze overdaad aan ruimtelijke diversiteit en materiaal aan een al zo moeilijk gebouwprogramma -denk aan beveiliging, klimaatbeheersing, visitor flow control– toe te voegen? De wereld –met architecten voorop- keek kritisch toe.
Nu was deze kritische houding niet alleen vanwege de architectuur ontstaan. Ook het initiatief zelf, om een tentoonstellingsgebouw zonder vaste collectie te realiseren, werd met argwaan bekeken. Zouden bestaande musea zomaar hun topstukken uitlenen zonder er iets voor terug te krijgen? En lukte het wel om de exploitatie rond te krijgen met telkens weer een nieuwe wisseltentoonstelling?
De Kunsthal is zodoende een project dat zowel qua architectuur als qua exploitatie vernieuwend en gedurfd was. Je vraagt je af: hoe gingen beide vernieuwende bewegingen samen? Gaf de vernieuwde exploitatievorm de aanzet voor vernieuwende architectuur? Of zorgde het architectonische spektakel voor het uiteindelijke succes van de instelling?
Initiatief
Eerst maar iets over het initiatief van de Kunsthal. Dit komt voort uit het succes van enkele grote blockbuster tentoonstellingen in het naastgelegen museum Boijmans van Beuningen. Toen deze grote wisseltentoonstellingen meer bezoekers begonnen te trekken dan de vaste collectie van het museum zelf werd hier steeds meer belang aan gehecht, ze brachten immers geld in het laatje. In een –toen al- steeds verder privatiserende cultuursector was dit geen overbodige luxe.
Omdat het Boijmans qua gebouw, inrichting en organisatie niet goed voorbereid was op telkens weer een blockbuster, ontstond het idee om een nieuwe tentoonstellingshal te bouwen. Een soort beursgebouw, maar dan voor grootschalige culturele exposities. Als eerste directeur werd kunsthandelaar en beurzenorganisator Wim van Krimpen aangetrokken, een man van buiten de gevestigde museumwereld, die wist hoe je een tijdelijke tentoonstelling kon opbouwen en ‘vermarkten’.
Van Krimpen kreeg bij zijn aanstelling niet alleen de opdracht om een gebouw te realiseren en de eerste tentoonstellingen te programmeren, hem werd óók opgedragen om bij de realisatie samen te werken met de architect Rem Koolhaas. De toenmalige Rotterdamse Wethouder van financiën en kunstzaken Joop Linthorst bewoonde een door Koolhaas ontworpen huis in Kralingen en was zó gecharmeerd van diens architectuur dat hij het college van B & W wist te overtuigen om Koolhaas de opdracht te gunnen. Regels over Europese aanbesteding en de
bijbehorende ontwerpprijsvraag, bestonden nog niet.
Strijd
Het onder druk bij elkaar zetten van Van Krimpen en Koolhaas kon natuurlijk tot niets anders leiden dan spanning. Van Krimpen wilde een zo neutraal mogelijk, beursachtig gebouw waarin hij naderhand zo veel mogelijk zijn gang kon gaan, alles voor de grote bezoekersaantallen. Koolhaas had zijn eigen programma en voorzag een gebouw dat méér diende te zijn dan slechts het faciliteren van grote tentoonstellingen. Een gebouw met een eigen beleving, dat de vluchtigheid van het wensenpakket van de eerste directeur zou overleven. De realisatie van de Kunsthal kan worden getypeerd als een voortdurende strijd tussen twee uitgesproken karakters met hun eigen visie op gebouw en gebruik.
Ondanks (of dankzij?) deze zware strijd ontstond een wel erg bijzonder gebouwontwerp. De Kunsthal bevatte de grote zalen en de flexibiliteit die van Krimpen zo vurig wenste, maar dan met elkaar geschakeld als een doorgaande, continue ruimte. Een gebouw als loop rond een openbare passage dwars erdoorheen.
We maken een rondje: de entree is halverwege de passage en geeft toegang tot een langwerpige, oplopende ruimte met schuine kolommen, die als auditorium is ingericht. Vanaf hier is de grote zaal te bereiken. Deze is langwerpig en heeft de vorm van een kijkdoos met open deksel: licht valt door de dakramen op de grote tentoongestelde objecten. Daarnaast is een dubbelhoge, smalle zaal met tussenverdieping van metalen roosters en licht van opzij. De benedenvloer van deze ruimte is gekoppeld met een vierkante zaal met zicht op het park en kolommen als boomstammen, die op zijn beurt weer toegang geeft tot het schuin oplopende auditorium met de ingang.
Aangevuld met extra tentoonstellingszalen boven het auditorium, een klein zijvolume voor de staf en een restaurant onder het auditorium, is de Kunsthal als een snoer van verschillende tentoonstellingsruimtes met wat losse eindjes, even simpel als ingewikkeld.
Radicaliteit
De radicaliteit van het ontwerp voor de Kunsthal zit in de dynamiek van de ruimtes. Het is geen statisch museumgebouw waar je als bezoeker je weg in moet vinden. De Kunsthal biedt een route en gidst je als het ware langs alle tentoonstellingsruimtes. Elke stap een nieuwe beleving: hier een doorkijkje, daar een fonkelend materiaal. De Kunsthal is daarmee niet alleen een gebouw, maar een beleving.
Het is evident dat Koolhaas dit bijzondere tentoonstellingsgebouw alleen kon realiseren vanwege het dynamische karakter van de instelling. Al bij voorbaat stond immers vast dat het gebouw moest bruisen met telkens nieuwe tentoonstellingen en grote bezoekersstromen diende te faciliteren. Geen wonder dat de tentoonstellingsruimten en verkeersruimte zich zouden vermengen. Opbouwen, tentoonstellen en bekijken werden één.
En ook het succes van de tentoonstellingen in de Kunsthal is nadrukkelijk gerelateerd aan de ruimtelijke opzet. Het gebouw stimuleert. Wanneer verschillende tijdelijke tentoonstellingen geruisloos in elkaar overlopen, worden bezoekers voortdurend geprikkeld om verder te kijken. Groot kans dat wie een ticket koopt voor Gaultier, ook wat van Pastoe meekrijgt. Zo ben ik al bij meerdere bezoeken aan de Kunsthal voor de ene tentoonstelling gekomen, maar bij de andere blijven hangen. Juist deze voortdurende verrassing, waarbij je telkens wordt geprikkeld om méér te vinden dan wat je eigenlijk zocht, maakt de Kunsthal een uniek tentoontstellingsgebouw.
Reactie via linkedin:
Een inspirerend en goed gemotiveerd verhaal van dit icoon uit de nederlandse architectuur. Geeft een goede kijk in keuken van het ontwerpproces en het daadwerkelijk functioneren van het gebouw. Mijn complimenten.
Maarten Marijnusse, architect
LikeLike