Toen de eerste generatie functionalistische architecten zo rond 1950 in de gelegenheid was gekomen om hun gebouwen te realiseren, ontstond teleurstelling over wat de ‘nieuwe’ architectuur had opgeleverd. De rationele structuren zonder menselijke maat en met strikte functiescheiding deden wat kil en fantasieloos aan. Was dit nou de droomwereld die de Moderne Beweging altijd had beloofd? –Vanaf de jaren ’50 stond een nieuwe radicale groep architecten op die het Modernisme een nieuwe draai zouden gaan geven. Het resulteerde in een reeks opmerkelijke ontwerpen, waaronder het gebouw dat deze aflevering centraal staat: het Amsterdamse Burgerweeshuis (1960) (thans bedrijfsverzamelgebouw) van architect Aldo van Eyck (1918-1999).
Team X
Waaruit bestond de rebellie? –Op het 10e CIAM-congres in 1956, waar Modernistische architecten en stedenbouwers hun visie op architectuur deelden, stelde een jonge groep architecten bestaande uit Peter en Alison Smithson, George Candilis, Shadrach Woods en de Nederlanders Jaap Bakema en Aldo van Eyck hun teleurstelling aan de orde. Moderne architectuur moest uitgaan van de menselijke schaal en ervaring, minder strikt in het scheiden van functies en meer ruimte bieden aan persoonlijke invulling expressie. Uiteindelijk splitste de groep zich af onder de naam ‘Team X’ (naar het 10e congres).
Team X vormde de voedingsbodem voor een reeks substromingen binnen de architectuur, waaronder die van het structuralisme. Hierbij werden gebouwen van klein naar groot ontworpen. Voor een woongebouw werd bijvoorbeeld eerst de ideale woning ontworpen, die vervolgens werd opgenomen in een structuur met andere woningen. Daarbij was het belangrijk dat ondanks deze opname in het geheel het losse element herkenbaar bleef. Zo was een geleidelijke overgang van kleine naar grote schaal gegarandeerd.
Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de architecten –in tegenstelling tot de eerste generatie Modernisten- geloofden dat het voor ontwerpers slecht beperkt mogelijk is om gedrag van latere gebruikers te sturen. Het pure functionalisme maakte daarom plaats voor een meer ongedefinieerd ruimtegebruik. Delen van het gebouw werden bewust niet ingevuld, zodat latere gebruikers de vrijheid kregen om dit zelf te doen.
Kubistische Barbapapa
Van Eyck was een van de belangrijkste Nederlandse vertegenwoordigers van Team X en het Burgerweeshuis in Amsterdam is een van de eerste en meest gepubliceerde voorbeelden van het structuralisme. Het weeshuis is een structuur van 336 gelijkvormige modules met koepeldak: 328 kleine modules van 3,36 x 3,36 meter groot en 8 grote van 3 x 3 kleine modules. De modules waaieren in een rechthoekig, schijnbaar willekeurig patroon uit over het maaiveld. De eerste indruk is die van een grillig, chaotisch gebouw.
Hoe langer je naar het gebouw kijkt, hoe minder willekeurig de structuur blijkt. De modules sluiten zich rond verschillende binnenplaatsen, waarvan de grootste aan de noordzijde tevens de hoofdentree. De kleinere binnenplaatsen vormen patio’s waar kinderen kunnen buitenspelen.
Ook tussen de modules is een duidelijke hiërarchie. De grotere modules vormen de ontmoetingsplaatsen voor afzonderlijke groepen. Van ontmoetingsplaats naar ontmoetingsplaats lopen zig-zaggende gangen met de breedte van één module. Rond de ontmoetingsplaatsen zijn kamers voor de afzonderlijke kinderen, opnieuw gebaseerd op de maat van een module.
Dankzij het strikte module maatsysteem kon een uniek gebouw worden gerealiseerd, dat elke gewenste vorm kon aannemen, al naar gelang de opdrachtgever erom vroeg, een kubistische Barbapappa.
Tweelingenfenomeen
Maar Van Eyck en het Burgerweeshuis zijn niet alleen dáárom bijzonder. Het verenigen van een alles overkoepelende structuur met een telkens specifieke invulling is slechts één van de pogingen die Van Eyck ondernam om tegengestelde grootheden in een ontwerp te verenigen. Dit ‘tweelingenfenomeen’, zoals hij het zelf noemde, bestond uit het verenigen van grootheden als groot en klein, veelvormigheid en eenheid, buiten en binnen, stad en gebouw, individueel en collectief, traditioneel en modern. Indien het lukte om de grootheden te verenigen, bevatte het gebouw de voordelen van beide ‘tweelingbroers’ tegelijk.
Het Burgerweeshuis heeft zodoende grote, rond drempels die een tussengebied vormen tussen binnen en buiten. Daarnaast zijn in elke module klassiek geïnspireerde zuiltjes en koepels opgenomen, maar is de verdere afwerking strak en modern. Het gebouw heeft met zijn opbouw een bijna stedelijke structuur, maar het is onmiskenbaar één gebouw. Het is telkens het een én het ander.
Een te specifiek interieur en een te generiek uiterlijk
Tot zover de lofzang op de architectuur van het Burgerweeshuis. In zijn expressie van een ideaal bleek het ontwerp al vóór de realisatie veel tegenstand te krijgen. De oorspronkelijke directeur naar wiens wensen deze kubistische Barbapapa zich had gevormd, werd al tijdens het realisatieproces vervangen door een ander, die een heel andere visie op het functioneren van een weeshuis had. Het ontwikkelde ontwerp paste helemaal niet bij de visie van de nieuwe directeur. Een moeizaam proces volgde waarbij –mede ook dankzij een sjoemelende aannemer- Van Eyck tot in de rechtszaal toe moest vechten om zijn ontwerp min of meer in originele vorm gerealiseerd te krijgen.
De poging om een gebouw met modules als een maatpak rond de wensen van een gebruiker te modelleren, bleek ook nadelen te hebben: wat te doen nu de volgende directeur heel anders over de zaken dacht? Moeten gebouwen op zijn minst niet een klein beetje generiek en flexibel zijn in gebruik, zodat ze óók latere aanpassingen kunnen opnemen?
Daartegenover is het beeld van het gebouw, met zijn repetitie van modules, juist weer te generiek, onbepaald. Het is tekenend dat het bekendste beeld van het Burgerweeshuis de luchtfoto is, de gevel bestaat namelijk uit een eentonige repetitie van telkens dezelfde moduul. In zijn neutraliteit kan het een gevel zijn voor élke functie: kantoor, woongebouw of weeshuis, wie zal het zeggen? Moeten gebouwen in uiterlijke verschijning op zijn minst niet een klein beetje specifiek zijn, zodat ze óók herkenbaar worden voor de buitenwereld?
-In een uiterste poging om tegengestelde grootheden te verenigen is het bindmiddel -hier de neutrale moduul- een te grote rol gaan spelen. Tegelijk is juist de grillige schakeling van deze modules niet voldoende flexibel gebleken om ook de wensen van een tweede directeur op te vangen. Als je zo sterk inzet op een neutraal systeem, zou je het misschien nooit moeten fixeren, maar het als een ware architectonische Barbarapapa oneindig flexibel maken, óók na de realisatie. En andersom: als je een zo strak mogelijk zittend maatkostuum wilt ontwerpen rond een set gebruikerseisen, moet je het ook aan de buitenkant zó nadrukkelijk articuleren dat latere gebruikers niet op het idee durven te komen om het anders te gebruiken. De vurige pleidooien voor het ‘tweelingenfenomeen’ ten spijt: het is tóch het een of het andere.
Toch is het Burgerweeshuis als beeldbepalend gebouw van het vroege structuralisme zéér belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de Nederlandse architectuur. De aanpak van het schakelen van modules kent vele navolgers. Wooncomplexen uit de jaren ’70 (zoals de Kasbah van architect Piet Blom, lees hier ) kantoorgebouwen, zoals Hertzbergers ‘Centraal Beheer’ kantoor in Apeldoorn zijn directe navolgers. Ook hedendaagse architecten, zoals OMA (stadskantoor Rotterdam) en MVRDV (DNB Nor Bank in Oslo) hebben resentelijk de draad van het structuralisme weer opgepakt, met ontwerpen voor kantoorgebouwen die zijn gebaseerd op een strikte module. Helaas geldt óók voor deze hedendaagse navolgers dat hun in het ontwerpproces oneindig flexibele systeem tijdens de bouw is gefixeerd. Het is wachten op het moment dat ook de gebruikers van deze gebouwen uit hun maatpak groeien. Misschien is een werkelijk vernieuwende interpretatie het ontwerpen van een architectonische Barbapapa die óók na de realisatie flexibel blijft.
Goed initiatief, veel succes!
Groet, Marije Strating (architectuurhistoricus)
LikeLike
Dag Pepijn, leuk dit te lezen! Helaas heb ik nog nooit tijd vrijgemaakt om dit gebouw te bezoeken.
Waar ik eigenlijk wel benieuwd naar ben, is hoe het gebouw werkt nu het als bedrijfsverzamelgebouw wordt gebruikt. Aldo zou het natuurlijk razend interessant hebben gevonden als zijn gebouw zou worden aangepast aan een nieuwe functie, waarin de modules plaats bieden aan een geheel andere invulling dan het oorspronkelijke. Hetgeen natuurlijk ook deel was van het structuralistische gedachtegoed over structuur en invulling. Ik denk dat dit gebouw daar toch wel goed geschikt voor is?
Groeten, Rutger
LikeLike