Artikel voor MONUMENTAAL over hoe de architectuur van crematorium Westerveld het publiek laat wennen aan een op dat moment illegale vorm van lijkbestemming.
Dat een gebouw als politiek pressiemiddel kan worden ingezet, bewijst het in het Noord-Hollandse Driehuis gesitueerde Crematorium Westerveld (1913) van architect Marius Poel (1867-1931). Het eerste crematorium van Nederland werd gebouwd nog voor lijkverbranding was toegestaan. Behalve dat het complex het grote publiek deed wennen aan cremeren, maakte het een klap duidelijk dat het de Vereeniging tot invoering der Lijkverbranding in Nederland (opgericht in 1874) menens was.
Crematie werd vanaf 1914 gedoogd, vanaf 1955 bij wet toegestaan en anno 2014 is het de meest gekozen vorm van lijkbezorging. De afgelopen eeuw heeft zich aldus een kleine revolutie afgetekend, mede dankzij het eerste crematorium. Want als geen ander medium bleek juist het gebouwontwerp een abstract gegeven tastbaar en bediscussieerbaar te maken.
Alleen al vanwege de omringende begraafplaats is Westerveld een bezoek meer dan waard. Het in 1890 geopende park strekt zich uit over het duingebied nabij Driehuis en werd aangelegd naar een ontwerp van de beroemde landschapsarchitect Zocher (ook bekend van het Vondelpark in Amsterdam en het Park bij de Euromast in Rotterdam).
Omdat Westerveld van meet af aan een begraafplaats was voor rijke Amsterdammers zijn er veel bijzondere mausolea en monumenten te bewonderen, waaronder die van Multatuli, Anthony Fokker, Jan Jacob Slauerhoff, Aletta Jacobs, Louis Couperus en Hendrik Petrus Berlage.
Subliem
Maar het meest bijzonder is het imposante crematorium in het midden van het park. Alleen al de plaatsing, op de top van een duinpan, hoog verheven boven de omgeving is subliem.
Het oorspronkelijke gedeelte is opgetrokken in rationele baksteenstijl, gelijkend op de vroege gebouwen van Berlage. Een statige trap leidt vanaf het bordes naar de entree, waar de rouwstoet via een kleine voorhal de aula betreedt. Deze ruimte wordt bekroond met een hoge, gesegmenteerde koepel die qua vorm aan Brunelleschi’s Duomo van Florence doet denken. In het interieur is veel marmer en ander natuursteen, gelegd in geometrische patronen. Banken en ander meubilair zijn eenvoudig.
Film
In een propagandafilm uit 1925 is te zien hoe de crematieplechtigheid in zijn werk gaat. Nadat de stoet binnen is, wordt de kist met overledene op een katafalk in een nisvormige ruimte achterin de zaal geplaatst. Tijdens (of na) de plechtigheid wordt deze langzaam naar beneden getakeld.
Aangekomen op de onderliggende verdieping wordt de kist met een halve draai voor de ingang van de oven geplaatst. Na enkele laatste handelingen (onder andere de controle van de verzegeling) wordt het stoffelijk overschot de oven ingeschoven.
Anderhalf uur later is het lichaam vergaan tot as. Dat wordt een verdieping lager, in de speciale askamer opgevangen. Ten slotte komt het columbarium in beeld. Dit ligt half verdiept in de grond, onder de aula. Te zien zijn witte nissen met zwarte urnen tegen de muur, keurig geordend, met hier en daar een bloemetje.
Aldus komt het crematieproces in beeld alsof het een doodgewone zaak is, common practise. Je zou even vergeten dat cremeren in 1925 feitelijk een illegale manier van lijkbestemming was. En dat het tot 1951 zou duren voordat deze algemeen geaccepteerd zou worden.
Vormgeving
Ook de vormgeving van het gebouw doet het proces van cremeren voorkomen alsof het iets doodgewoons is. Ten eerste lijkt het crematorium verdacht veel op een kerkgebouw.
Typologisch is het een kruising tussen de klassieke West-Europese kruiskerk en de Byzantijnse centraalbouw, dus met een symmetrische, langwerpige plattegrond, maar met een koepel centraal in het ontwerp. Aangezien aan het begin van de 20e eeuw de overgrote meerderheid van de overledenen vanuit de kerk werden begraven, is het aannemelijk dat mensen zich in dit gebouw meteen thuis voelden.
Maar er is meer. Ook de route die de kist aflegt, lijkt sterk op die van een begrafenis. Omdat de oven onder de aula is gesitueerd, zakt de kist door de vloer de ovenruimte in. Dit langzaam verdwijnen in de bodem doet sterk denken aan het zakken van de kist in het graf.
En ook het columbarium, waar de urn met de asresten wordt bijgezet, ligt bij het oorspronkelijke crematorium nadrukkelijk ondergronds. Alsof het een crypte is. Binnen, op de donkere urnen prijken als op grafstenen de namen van de overledenen.
Aldus wordt in vormgeving en organisatie nadrukkelijk geappelleerd aan elementen die mensen al kenden van conventionele begrafenissen. Van de analogie met kerktypologieën en grafkelders tot het nadrukkelijk scheiden van de bovengrondse wereld van de levenden en ondergrondse wereld van de doden. Het nog vreemde crematieproces heeft daarmee een conventioneel, herkenbaar jasje gekregen. Het is iets nieuws vermomd als iets bekends.
Dudok
Dat een crematorium er niet als een kerk uit hoeft te zien en dat urnen niet ondergronds hoeven te worden geplaatst, bewijzen de opeenvolgende uitbreidingen die architect Dudok in 1926, 1939 en 1952 rondom het oorspronkelijke crematorium liet aanbrengen.
De opzichtige link met kerkarchitectuur en de tegenstelling tussen ondergronds en bovengronds is afwezig. In plaats daarvan speelde Dudok met lichtinval, zichtlijnen en hoogteverschillen. Toen het publiek aan de functie van het gebouw gewend was, kon de vormgeving worden vrijgelaten.
Volgens directeur Carla Bosua wordt er op Westerveld alles aan gedaan om – ondanks de grote hoeveelheid plechtigheden die dagelijks plaatsvinden – mensen het gevoel te geven dat hún uitvaart de enige van de dag is. Het noopt tot minutieuze planning en het slim scheiden van rouwstoetstromen. Vandaag de dag is vormgeving van crematoria dus óók een logistieke uitdaging.
Perceptie en symboliek
Maar er blijkt nog altijd een veel grotere uitdaging van funerale architectuur te zijn. Bosua vertelt breeduit over de symboliek die achter de verschillende columbaria schuilgaat. Urnen staan in een cirkel rond een impluvium, daarmee oneindigheid uitdrukkend.
Ze zijn opgesteld richting de hemel of de natuur, als teken van verbondenheid met het hogere of het aardse, ze worden geflankeerd door beelden van vrouwen met opgeheven hoofd, of juist in diepe overpeinzing, daarmee de beladenheid van de plek benadrukkend. In de opeenvolgende uitbreidingen van het columbarium blijkt de symbolische waarde van het complex een terugkerend en dus belangrijk thema. Daarmee staat het illusoire karakter van het eerste crematoriumontwerp in een lange traditie van symbolisme en dubbele betekenissen.
Dienend karakter
Bosua is de laatste is om dit te ontkennen. Zij benadrukt het dienende karakter van Westerveld. Het was de oorspronkelijke Vereeniging tot invoering der Lijkverbranding in Nederland (tegenwoordig Koninklijke Facultatieve) in de eerste plaats te doen om de keuzevrijheid over wat er na overlijden met je lichaam gebeurt.
Welke vorm van lijkbezorging of manier van herdenken ook gewenst is: de wensen van de overledene en/of nabestaanden staan centraal. Dat was het basisstreven in 1874 en dat is het nog steeds.
Eens te meer blijkt dat architectuur en stedenbouw naast hun ruimtelijk (en daarmee maatschappelijk) ordenende kracht ook een suggestief, gedachtensturend vermogen hebben. Ruimtelijke ontwerpen spelen een veel grotere rol in de bewuste en onbewuste beeldvorming van sociale en maatschappelijke thema’s dan men op het eerste gezicht denkt. Ze versterken of verzwakken reputaties, ze roepen gevoelens op of vlakken deze uit. In het ontwerp van Crematorium Westerveld is deze suggestieve werking uit piëteit met de gevoelens van nabestaanden gemaximaliseerd. Zo ligt in het inmiddels 100 jaar oude gebouw in de duinen bij Driehuis een essentiële eigenschap van architectuur besloten.
Bakker, P (2014). Politiek pressiemiddel. Crematorium Westerveld 100 jaar oud. Monumentaal, jaargang 8, pp 70-75.