Een debat zonder angel, boekpresentatie ‘Building as ornament’

Dit artikel verscheen eerder op de website van vakblad ‘De Architect’

‘Kom op mensen! Stel je vragen, ga in debat!’ was de typerende uitroep die Winy Maas (MVRDV) aan het einde van de boekpresentatie van ‘Building as Ornament’ het auditorium van Het Nieuwe Instituut in slingerde. Het als debat aangekondigde dubbelinterview met Maas en vakbroeder Michiel Riedijk (Neutelings Riedijk) was in het half uur daarvoor beperkt gebleven tot wat geestige kritische noten bij elkaars bekendste gebouwen.

Er leek simpelweg te weinig basis om het rond het toch ooit controversiële thema –iconografie binnen architectuur- hartgrondig oneens te zijn. En van het publiek kwam het dus ook niet. Was hier sprake van een algemene consensus of is iets anders aan de hand?

Als aftrap van de avond schetste schrijver en Architectenweb hoofdredacteur Michiel van Raaij het doel en de inhoud van zijn nieuwe boek. In ‘Building as ornament’ verkent hij het gebruik van referenties van buiten de architectuur in het gebouwontwerp. Als voorbeeld haalde hij het Scheepvaart en Transport College (STC) aan, waarvan de hoofdvorm is geïnspireerd op een nautische periscoop en het gevelpatroon op een stapel containers. Het gebruik van iconografie in gebouwen, noemt hij het.

Wijdverbreid maar onbesproken

Van Raaij merkte op dat dit fenomeen wijdverbreid is, alleen praten architecten er nauwelijks over. Mogelijk omdat zij zich enigszins generen voor het gebruik. Dit is jammer omdat een gesprek over het hoe en waarom van deze referenties leidt tot een beter bewustzijn van het fenomeen en bijdraagt aan de ontwikkeling ervan, aldus van Raaij.

Daarom wordt de hoofdmoot van zijn boek gevormd door interviews met een reeks internationaal gelauwerde architecten die iconografie op verschillende manieren – Van Raaij onderscheidt ‘iconographic detail’, layered iconography’ en ‘singular iconography’- gebruiken in hun ontwerpen. Naast panelleden Maas en Riedijk komen onder andere architecten Denise Scott Brown, Steven Holl en Alejandro Zaero-Polo aan het woord. Alleen al vanwege deze grote namen is het boek de moeite van het lezen waard. Maar over het boek later meer, in mijn recensie in het juninummer van ‘de Architect’.

Liquid identities

Tijdens het dubbelinterview met Riedijk en Maas, kwamen enkele belangrijke thema’s aan de orde. Vooral Riedijks inbreng was sterk. Hij betoogde dat het gebruik van referenties een potentieel gevaar inhoudt. Wanneer het architecten onvoldoende lukt om uit te leggen wat de ruimtelijke kwaliteiten zijn van een gebouwontwerp, kan het beeld dat het gebouw oproept met de betekenis aan de haal gaan. In dat opzicht duidt de opkomst van iconografie in architectuur op een crisis binnen de vakwereld: kunnen architecten hun werk nog met een eigen vakinhoudelijk idioom verklaren?

Tegelijk past juist zijn bureau iconografie veelvuldig toe. Dat gaat wat betreft Riedijk verder dan het marketingkarakter dat in het gebruik verscholen ligt. Hij haalt daarbij socioloog Zygmunt Bauman aan, die betoogt dat in de huidige wereld van liquid identities mensen voortdurend –in elke context- andere identiteiten aannemen. Volgens Riedijk dienen gebouwen bij te dragen aan de tijdelijke identiteit van de gebruiker en is de iconografie daarvoor een middel.

Consensus?

Verrassend genoeg was niemand het met hem oneens. Maas niet en ook uit het publiek kwamen weinig kritische vragen. Terwijl je je af kunt vragen of dat verhaal van liquid identities eigenlijk wel waar is, of een gebouw daadwerkelijk kan of moet bijdragen aan de tijdelijke identiteit van een gebruiker en ten slotte of dat uitgerekend middels de toepassing van iconografie moet worden bereikt.

Misschien kwam het debat tussen Riedijk en Maas maar niet van de grond omdat beiden deel uitmaken van dezelfde -door van Raaij gedoopte ‘iconografische’- traditie. Maas en Riedijk waren het simpelweg op te veel punten met elkaar eens.

Bovendien bleken de in ‘Building as ornament’ uitgewerkte toepassingen van iconografie (nog) onvoldoende scherp om binnen deze traditie verschillende posities te onderscheiden. Zo werden de door van Raaij gepresenteerde verschillen -‘iconographic detail’ in het werk van Riedijk ten opzichte van ‘singular iconography’ in het werk van Maas- door beide architecten totaal niet herkend.

Maar is de consensus wel representatief? Zijn er heden ten dage architecten die in lijn met good old Adolf Loos het gebruik van referenties van buiten de architectuur verwerpen en zo ja kunnen die zich alsjeblieft zo snel mogelijk roeren? Immers: zonder debat geen inhoudelijke verdieping. Ik verlang in dat opzicht naar de polemiek van weleer tussen de Delftse school en de functionalisten, waar de toepassing van ornament wel degelijk voor hete discussies zorgde.

De boekpresentatie van ‘Building as ornament’ bood een goede eerste verkenning van iconografie in architectuur, maar om werkelijk bewustwording en ontwikkeling van dit fenomeen te bereiken, dient een tegenstander op te staan die niets van iconografie in architectuur moet hebben. Of iemand moet het lef hebben om binnen de ‘iconografische traditie’ een unieke positie te claimen. En naar het debat dat dáárop volgt, kijk ik nu al uit. Wie oh wie?

Bakker, P (2014). Een debat zonder angel: boekpresentatie ‘Building as Ornament’. Website http://www.dearchitect.nl

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s