Het is moeilijk te bevatten dat woonblok Het Schip van Amsterdamse School architect Michel de Kerk is ontworpen voor gewone arbeiders. In de weelderige vormenrijkdom en zorgvuldige detaillering lijken kosten noch moeite gespaard om het gebouw in de Spaarndammerbuurt te Amsterdam het uiterlijk van een paleis te geven. En dat direct na de 19e eeuw, die werd gekenmerkt door grote misstanden in arbeidershuisvesting.
Zelfs anno 2014 steekt de gemiddelde sociale woningbouw sober af tegen de grandeur van Het Schip. Hoe kan het dat zoiets bijzonders voor de gewone, arme man werd ontworpen en gebouwd? Kunnen we er in een tijd dat krappe budgetten in de sociale woningbouw gemeengoed zijn iets van leren?
Met de arbeidershuisvesting in de 19e eeuw was het slecht gesteld. Omdat de overheid op tal van gebieden een laissez-faire politiek voerde en dus ook de woningmarkt zoveel mogelijk op zijn beloop liet, werden huizen voornamelijk gebouwd door winstbeluste ondernemers die het niet zo nauw namen met de wooncondities.
Michel de Klerk heeft deze misstanden aan den lijve ondervonden. Geboren in 1884, als 25e (!) zoon van een 78-jarige diamantslijper, wees geworden op zijn negende en vanaf dat moment verhuizend van adres naar adres, werd zijn jeugd getekend door armoede, onzekerheid en slechte huisvesting.
Woningwet
Rond de eeuwwisseling bleek de landelijke politiek niet langer ongevoelig voor de abominabele woonomstandigheden in arbeidersbuurten. In het parlement werd een Woningwet aangenomen, die vanaf 1 augustus 1902 van kracht werd.
De wet bevatte regels waaraan huizen voor arbeiders moesten voldoen. Ze verplichtten gemeenten uitbreidingsgebieden voor nieuwe woonwijken aan te wijzen en ze maakten een financieringsconstructie mogelijk waardoor ook ideële verenigingen zonder kapitaal huizen konden ontwikkelen.
Deze woonwet zette de bouwpraktijk op de kop. Niet alleen was er opeens veel meer ruimte en geld om aan de grote vraag naar huizen te voldoen, het betekende tevens dat ook ideële woonverenigingen zich als opdrachtgever gingen manifesteren. Er brak aldus een periode aan van grote productie, met idealistische opdrachtgevers en een set nieuwe regels waaraan een huis moest voldoen. Het moet bijzonder spannend zijn geweest om in de eerste decennia na inwerkingtreding van de Woningwet architect te zijn.
De Klerk
De Klerk maakte deze omslag in de bouwpraktijk van dichtbij mee. Zijn tekentalent werd al vroeg ontdekt door architect Eduard Cuijpers (neef van de fameuze Pierre Cuijpers) die een succesvol bureau had voor toepaste kunst en architectuur. Cuijpers ontpopte zich als een vaderfiguur voor De Klerk. Hij stuurde de jongeling naar de opleiding tot bouwkundig tekenaar en nam hem op 14-jarige leeftijd in dienst als tekenhulp.
De 16 jaar die De Klerk vervolgens op het bureau van Cuijpers werkte waren beslissend voor zijn verdere carrière. De Klerk ontwikkelde zich van tekenaar tot bouwtechnisch onderlegd architect, leerde collega’s Piet Kramer en Jurgen van der Meij kennen – met wie hij later de groep vaandeldragers van de Amsterdamse School zou vormen – en hij trouwde met bureausecretaresse Lea Jessurun. Na de periode bij Cuijpers was zijn talent gerijpt, had hij een breed netwerk en een levenspartner, terwijl de markt schreeuwde om ontwerpen voor nieuwe woongebouwen. Een mens kan zich een slechtere start als zelfstandig architect voorstellen.
In de tot standkoming van zijn eerste opdrachten, voornamelijk woonblokken, is een ontwikkeling af te lezen van het traditionalisme, dat hij gewend was om bij Cuijpers toe te passen, richting een meer vrije, eigentijdse stijl. Deze zoektocht naar een nieuwe stijl maakten veel architecten aan het begin van de vorige eeuw door. Technische en sociale ontwikkelingen hadden de 20ste eeuw daadwerkelijk anders gemaakt dan voorheen. Men had nieuwe, grotere gebouwen nodig, vaak voor nieuwe functies (zoals stations, warenhuizen, fabrieken en woningwetwoningen). Welke vorm moesten deze gebouwen krijgen? Was die gelijk aan die men kende uit het verleden of moest de vorm de nieuwe tijd weerspiegelen?
Amsterdamse School
De stijl die Michel de Klerk samen met zijn vakbroeders Piet Kramer en Johan van der Meij ontwikkelde, was onmiskenbaar een tussenstijl tussen het traditionalisme van hun oude werkgever Eduard Cuijpers en het radicaal moderne van de Stijl en de Nieuwe Zakelijkheid.
De architecten pasten traditionele bouwmaterialen als baksteen, dakpannen en houten kozijnen toe. Bovendien stond de uitstraling van de gevel los van de functie van het gebouw, zoals wel vaker bij het werk van traditionalistische architecten. Maar tegelijk gebruikten de architecten nadrukkelijk geen referenties naar historische voorbeelden, net zo min als hun modernistische tijdgenoten.
Bij deze Amsterdamse School architectuur, zoals zij later genoemd werd, (Amsterdams omdat de belangrijkste vertegenwoordigers in eerste instantie alleen in de hoofdstad actief waren – red.) gingen traditionele bouwmethoden samen met eigentijdse vormgeving, met recht een tussenstroming.
De Klerk kreeg tenslotte drie opeenvolgende opdrachten voor woongebouwen in een van de nieuwe uitleggebieden van Amsterdam, de Spaarndammerbuurt. Eerst bouwde hij twee woonblokken voor een private opdrachtgever. Deze hebben nog een relatief sobere uitstraling. Pas bij het derde blok, waarvan ideële woningbouwvereniging Eigen Haard opdrachtgever was, kwam de expressieve stijl van De Klerk tot volle wasdom.
De ideologie van Eigen Haard om met huizenbouw de arbeidersklasse te verheffen en het kapitaal waarvoor de overheid zich garant stelde, gaven De Klerk de middelen én de overtuiging iets moois te maken. Ergo: aan de bijzondere kwaliteit van Het Schip ligt een unieke combinatie van beschikbare middelen, ideologie, uitzonderlijk bouwkundig tekentalent en juiste regelgeving ten grondslag.
Kritiek
De kritiek van sommige vakgenoten was dat Het Schip dan wel de uiterlijke expressie heeft van een bijzonder gebouw, maar dat achter de veelvormigheid van het exterieur weinig innovatie schuil gaat.
Voor ingrijpende vernieuwing van de woningplattegrond zoals bij de tijdgenoten van de Nieuwe Zakelijkheid, hoef je Het Schip niet te analyseren. Terwijl juist de winst van de Woningwet was dat architecten zich weer met het interieur konden gaan bemoeien.
Het Schip is aldus voornamelijk een expressie van een nieuwe tijdsgeest, zonder zelf helemaal nieuw te zijn. Het visuele ging aan werkelijke, inhoudelijke innovatie vooraf. Onderschat niet de waarde van dit soort gebouwen. Het Schip was een baken van uiterlijke kwaliteit waaraan elke arbeiderswoningbouwer kon refereren. Dat kunnen we anno 2014 met de huidige sociale woningbouw nog steeds.
Bakker, P (2014). Sociale woningbouw kan ook mooi zijn. Arbeiderspaleis Het Schip in Amsterdam baken van uiterlijke kwaliteit. Monumentaal, jaargang 8 (3), pp 53-56.