De ‘zachte’ waarde van architectuur is sinds enkele jaren een populair thema in het architectuurdebat. Termen als healing environment (voor zorggebouwen) en learning environment (voor onderwijsgebouwen) suggereren dat mensen sneller genezen of leren louter vanwege de prettige omgeving. Deze claim op positieve psychische effecten van architectuur en stedenbouw is van alle tijden.
Maar een project kan ook troostende eigenschappen bezitten. Een mooi voorbeeld is Tuindorp Vreewijk (start bouw 1917, voltooiing 1942) in Rotterdam Zuid, naar stedenbouwkundig ontwerp van Berlage (1856-1936) en architectonische/landschappelijke uitwerking door Granpré Molière (1883-1972), Kok (1891-1976) en Verhagen (1882-1950). Architectuur als pleister op de wonden.
Naar de stad
Waarom moesten de inwoners van de vooroorlogse Rotterdamse arbeiderswijk Tuindorp Vreewijk getroost worden?
Toen vanaf het einde van de 19e eeuw het Nederlandse boerenbedrijf almaar meer mechaniseerde, ontstond op het platteland gigantische werkloosheid. Landarbeiders waren op slag overbodig geworden en moesten op zoek naar nieuw werk.
Gelukkig kwam tegelijkertijd de haven- en industriesector op. Grote groepen werkers, die eerder op het platteland actief waren, trokken naar de stad om aan de slag te gaan in de industrie of in de havens. Al deze arbeiders en hun gezinnen dienden op loopafstand van de havens te worden gehuisvest. Vanwege de nog beperkte transportvoorzieningen, was het immers niet mogelijk op het platteland te blijven wonen en te werken in de stad.
Maar omdat de Nederlandse overheid tot het einde van de 19e eeuw geen volkshuisvestingsbeleid voerde maar de ontwikkeling van de woningvoorraad overliet aan de markt, kwamen deze nieuwe havenarbeiders terecht in erbarmelijke omstandigheden. Gezinnen woonden dicht opeen gepakt in huizen zonder sanitaire voorzieningen met slechts minimale toevoer van daglicht en verse lucht. Huiseigenaren leken zich uitsluitend te bekommeren om de huuropbrengst: als een gezin de huur niet meer kon voldoen, werd het zonder pardon op straat gegooid. In zulke omstandigheden vervielen veel arbeiders in armoede, alcoholisme en criminaliteit. Had men hiervoor huis en haard verlaten?
Woningwet
Gelukkig bleven deze misstanden in de volkshuisvesting niet onopgemerkt en leidden in 1901 tot de instelling van de Woningwet. Behalve een kwalitatief eisenpakket waaraan nieuwe arbeiderswoningen dienden te voldoen, gaf de wet ruimte aan ideële organisaties om met van de overheid geleend kapitaal huizen te ontwikkelen én werden gemeenten verplicht uitbreidingsgebieden aan te wijzen om daarmee nieuwe woningontwikkeling te stimuleren.
Hoewel de Woningwet door organisatorische problemen pas ruim een decennium later daadwerkelijk werd toegepast, betekende de wet een doorbraak in de 20e eeuwse ruimtelijke ontwikkeling. Huizen werden van betere kwaliteit, met de opgerichte woningcorporaties kwamen meer betrouwbare ontwikkelaars op de markt en dankzij de verplichte uitleggebieden kreeg elke stad lucht om zich verder te ontwikkelen.
Ook voor Rotterdam, dat vanaf het einde van de 19e eeuw werd overspoeld door landarbeiders uit Zeeland en West Brabant, had de nieuwe Woningwet ingrijpende gevolgen. Verschillende nieuwe initiatieven werden ondernomen om arbeiderswijken te bouwen, onder andere in de polders even ten zuiden van de nieuw aangelegde havens aan de zuidoever van de Maas. Nieuwe Rotterdammers zouden daar, vlakbij hun werkplek maar vooral ook ver van de verlokkingen van het stadscentrum (kroegen, bordelen), kunnen wonen. Rotterdam-Zuid moest een waar arbeidersparadijs worden: geriefelijk, veilig, gestructureerd.
Interpretatie Garden city
Het waren de notabelen Karel Paul van der Mandele (directievoorzitter van de Rotterdamsche Bank) en Jacques Dutilh (advocaat en gemeenteraadslid) die de ontwikkeling van Vreewijk initieerden.
Het tweetal liet zich inspireren door de navolgers van de Engelse theoreticus Ebenezer Howard, die in zijn boek Garden cities of tomorrow pleitte voor de ontwikkeling van tuinsteden in plaats van de bestaande industriesteden. Maar hoewel Howards boek strikt theoretisch was en niet behandelde hoe de huizen van deze garden cities er uit zouden moeten zien, kreeg zijn visie vrij snel een traditionalistisch geïnspireerd architectonisch ‘gezicht’. Dit omdat de ontwerpers die zijn theorie oppikten zich ook lieten inspireren door de traditionalistisch ingestelde Arts and Crafts-beweging van William Morris en het pleidooi voor een op belevingswaarde ontworpen stedenbouw van Camille Sitte. Resultaat: Howards garden cities gingen als woonwijken met veel groen en op traditionele boerderijen geïnspireerde woonhuizen de wereld over, ook naar Rotterdam.
Troost
Van Mandele en Dutilh besloten dat een wijk met veel groen en woningen in landelijke stijl perfect zou passen bij de doelgroep van voormalige landarbeiders. Hoewel die in een totaal andere omgeving gingen werken, bracht hun woonomgeving een herinnering aan het platteland. De wijken waren als een soort troost: ondanks alle veranderingen leek de nieuwe woonomgeving tenminste op waar men vandaan kwam.
Om het beoogde beeld te bereiken vroegen Van Mandele en Dutilh aan Maurinus Jan Granpré Molière, toen het boegbeeld van de Delftse School (Delfts vanwege het toenmalige traditionalistisch ingestelde onderwijs aan de TH – nu TU – in Delft), om met zijn bureau invulling te geven aan het door Berlage ontworpen stedenbouwkundige plan.
Granpré Molière tekende een reeks kleine arbeiderswoningen met schuine kappen en op boerderijen geïnspireerde accenten in de gevel. In het uitlegplan werd de bestaande bodemstructuur met een poldersloot (de Lede) dankbaar opgenomen in het ontwerp. Aan deze poldersloot was een pleintje met gemeenschappelijke voorzieningen. Geheel in lijn met het landelijke karakter werd dit gedoopt tot de Brink. Ook andere straatnamen refereren aan landelijke elementen (o.a. Dreef, Donk en Heggepad) die in feite niets met de plek te maken hebben. Alles is suggestief.
Verhagens groen
Wél echt is de grote hoeveelheid groen die werd opgenomen in het ontwerp. Hier is de hand van landschapsarchitect Verhagen te herkennen, die later furore zou maken met de wederopbouw van het landschap van het in de oorlog geïnundeerde Zeeuwse eiland Walcheren en het plan voor de Noordoostpolder.
Typisch voor Verhagens werkwijze is dat het groen de wijk structureert. Bomenrijen langs belangrijke assen accentueren de doorgaande lijnen, meer gedifferentieerd groen typeert de woonstraten. Het groen voegt zich naadloos in de verschillende straatprofielen: open in de straten met doorgaand verkeer, besloten in woonstraten. Elk type straat zijn eigen groen.
Aanblik
Het is uiteindelijk dit virtuoos toegepaste groen dat Vreewijk tot de unieke arbeiderswijk heeft gemaakt die zij anno 2014 nog steeds is. De aanblik van de wijk is overweldigend: de huizen liggen verscholen achter groene hagen, tussen bomen en struiken. Het stratenplan met afwisselend tuinen voor en achter het huis, zorgt dat elke straat minimaal aan één kant groen heeft. En omdat de huizen relatief klein zijn, trekken bewoners vanaf het vroege begin van de lente naar buiten. De tuinen worden aldus intensief gebruikt.
Zodoende heeft de wijk nog steeds belangrijke psychische eigenschappen op de bewoners, al is de referentie naar het boerenland inmiddels achterhaald. Daarvoor in de plaats is de rijke differentiatie van groenvoorzieningen gekomen. Informeel groen in de woonstraten, strakke bomenrijen langs doorgaande wegen, de opname van bestaande waterlopen in het ontwerp. Tuindorp Vreewijk heeft onmiskenbaar positieve effecten op de beleving, dankzij de overdadig uitgevoerde en naadloos passende groenstructuur. Of dit vandaag de dag op enigerlei wijze nog troostend is, moet de bezoeker zelf maar beoordelen.
Bakker, P (2014). Troostende architectuur in tuindorp Vreewijk. Monumentaal, jaargang 8 (4).